Door Rosalien van Witsen
le président Hénault |
In 1730, misschien al eerder, ontmoet Madame du Deffand Charles-Jean-François Hénault, twaalf jaar ouder dan zij. Hij wordt ‘le président’ genoemd, omdat hij in 1710 benoemd is tot president van de eerste kamer van onderzoek (la première chambre des enquêtes). Hij is haar minnaar en steun en toeverlaat tot zijn dood in 1770. Hun relatie berust niet op liefde maar eerder op berekening. Madame du Deffand ziet de voordelen in van een verhouding met een rijke, alom gewaardeerd man als Hénault. Het portret dat hij van haar maakte laat indringend zien hoe le président Hénault over zijn minnares denkt.
Portret van Madame la marquise du Deffand door Monsieur le président Hénault.
Madame du Deffand woonde in Sceaux, waar ze bijna het hele jaar verbleef. Pas na de dood van Monsieur en Madame du Maine ging ze er weg. De winter bracht ze door in een bescheiden huis in de rue de Beaune, vrijwel zonder gezelschap. Zodra ze een zelfstandig leven ging leiden, leerde ze allerlei mensen kennen; dat werden er steeds meer en geleidelijk werd haar huis, waar iedere avond werd gesoupeerd, zo bekend dat het weldra niet meer voldeed. Daarom ging ze in het klooster van Saint Joseph wonen.
Door het overlijden van haar echtgenoot was haar vermogen gegroeid; de laatste tijd beschikte ze over een rente van ongeveer twintigduizend pond. Geen vrouw had ooit meer vrienden en verdiende hun vriendschap ook zozeer. Vriendschap was voor haar een ware passie en daarom werd haar vergeven dat ze wat lichtgeraakt was. Ook al had ze aanvankelijk een bescheiden vermogen, dat was geen reden om haar huis te mijden: spoedig verzamelde zich er een uitgelezen en schitterend gezelschap en iedereen schikte zich naar haar. Ze was rechtschapen, gul en edelmoedig en wilde voortdurend een ander van nut zijn, zinnend op mogelijkheden om dat te verwezenlijken: hoeveel mensen, zelfs hooggeplaatste personen zouden dat van zichzelf kunnen zeggen!
Ze beschikte over een kritische geest, een bekoorlijke fantasie en een vrolijke aard, die haar jonger maakte (ik heb het nu over de laatste tijd, want ooit was ze een aantrekkelijke verschijning). Erudiet was ze ook, zonder zich op iets van dat alles voor te laten staan toen ze nog de leeftijd had waarop ze louter uit was op vertier. Het zou te wensen zijn dat haar geschriften niet verloren gingen; dan zouden we niet alleen Madame de Sévigné citeren. Wie zou geloven dat ik het hier over een blinde heb! Dat haar dit ongeluk moest overkomen, heeft geen afbreuk gedaan aan haar conversatie of aan haar humeur; het leek wel of het gezichtsvermogen voor haar een overbodig zintuig was geweest, de stem was voor haar genoeg om zich de persoon voor te stellen en ze reageerde even ad rem als iemand met goede ogen.
Om niet al te veel tekenen van vooringenomenheid te vertonen en geloofwaardiger te zijn, voeg ik hier echter aan toe dat ze met de jaren, zonder aan talent in te boeten, wel jaloers en wantrouwig is geworden. Ze geeft aan iedere impuls toe en verliest haar natuurlijke overwicht over de mannen, die ze vroeger om haar vinger kon winden. Ze is humeurig, onevenwichtig, onbillijk, terwijl ze slechts vriendelijk blijft ten opzichte van de mensen die ze graag wil behagen, kortom de vrouw die mij het gelukkigst en ook het ongelukkigst heeft gemaakt, omdat zij is wat ik het meest heb liefgehad.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten