In de periode dat Madame du Deffand zich losmaakt van Madame du Maine en bezig is een eigen bestaan op te bouwen, is het leven nog draaglijk. Wanneer ze haar doel bereikt heeft, haar eigen salon heeft, dagelijks talloze mensen ontvangt die haar afleiding bezorgen en haar uit haar verveelde, ja zelfs depressieve stemming halen, wordt haar behoefte aan gezelschap allesoverheersend.
Ze brengt om gezondheidsredenen korte tijd door in een kuuroord en schrijft bijna dagelijks aan de président Hénault.
‘Ik ben me er pijnlijk van bewust geworden dat ik even vatbaar voor de verveling ben als vroeger; ik heb alleen begrepen dat het leven dat ik in Parijs leid nog plezieriger is dan ik kon denken en dat ik diep ongelukkig zou zijn als ik dat zou moeten opgeven. Concludeer daaruit dat ik u even nodig heb als mijn eigen bestaan, omdat ik liever iedere dag bij u ben dan bij een van al de mensen die ik ontmoet: dit zijn geen lieve woordjes die ik u wil zeggen, maar een wiskundig bewijs dat ik u wil geven.’
De president antwoordt op deze zo verstandelijke, lieve woordjes met zijn eigen soort galante opmerkingen, die niet erg subtiel zijn. Hij geeft haar de laatste nieuwtjes van het Hof en van zijn eigen soupertjes:
‘Ons souper was perfect, en, wat u zal verbazen, we vermaakten ons. Ik moet u bekennen dat ik bij het weggaan u zou zijn gaan opzoeken als ik geweten had waar ik u kon vinden. Het was schitterend weer, de maan scheen prachtig…’
Vanzelfsprekend plaagt Madame du Deffand hem met die maan. Ze brengt deze gevoelsopleving terug tot zijn juiste proporties en terwijl ze hem wat vriendelijke woorden probeert te schrijven, geeft ze de sleutel tot haar eigen fysieke en morele aard. Ze staat op fysiek gebied onverschillig tegenover van hem en op moreel gebied heeft ze geen romantische gevoelens voor hem. Ze is rationeel en lijdt aan een overstelpende energie die ze niet in goede banen weet te leiden.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten