Door Rosalien van Witsen
Over de dood van de president Hénault schrijft ze op 25 november 1770 aan Walpole:
‘De president is gisteren om zeven uur ’s morgens gestorven. Ik zag woensdag al dat de eindstrijd begonnen was. Die dag, en ook de dagen erna, leed hij niet meer en was hij niet meer bij kennis. Het was een uiterst zachte dood. Zijn kaarsje is gewoon gedoofd. Madame de Jonzac leek er bijzonder ondersteboven van te zijn, ik wat minder. Ik had er zoveel bewijzen van hoe weinig vriendschap hij voor me voelde dat ik het idee heb dat ik een gewone kennis heb verloren, maar, omdat onze relatie al heel lang bestond en iedereen dacht dat we intieme vrienden waren (behalve een paar mensen die iets van de dingen weten waarover ik me te beklagen heb), ontving ik van alle kanten blijken van medeleven.’