donderdag 15 september 2011

Madame du Deffand aan Horace Walpole, zaterdag 19 april 1766

Vertaald door Josine Fonderie


       Ik wil proberen u met mijn hand te schrijven. Als u mijn gekrabbel kunt lezen, dan zegt u dat mij en zal ik er gebruik van maken als de gelegenheid zich voordoet. Dat zou heel goed uitkomen, mijn slapeloze nachten zullen mijn goede nachten worden.


Madame du Deffand aan Horace Walpole, zaterdag 19 april 1766

Ik was zeer verrast gisteren, toen ik uw brief ontving: ik rekende er niet op, maar ik zie dat van u alles verwacht kan worden.
            Ik begin met u te verzekeren dat ik voorzichtig zal zijn. Ik voel mij helemaal niet beledigd doordat u mij dit aanbeveelt. Niemand zal weet hebben van onze correspondentie, en ik zal precies opvolgen wat u mij voorschrijft. Ik ben al begonnen mijn verdriet te verbergen, en afgezien van de Président[1] en Madame de Jonzac[2], bij wie ik niet kon vermijden het over u te hebben, is uw naam niet over mijn lippen gekomen. Tegenover iedere ander dan u zou ik een soort weerzin voelen om op die manier mijn goede wil te betuigen, maar u bent een zeer bijzonder man en zo vervuld van goede intenties, dat geen van uw daden, geen van uw woorden mij ooit verdacht kunnen voorkomen. Als u mij eerder had bekend hoe u over mij denkt, zou ik rustiger geweest zijn, en daardoor terughoudender. De wens om te verkrijgen, en om na het verkrijgen dieper door te dringen, veroorzaakt een activiteit die onvoorzichtig maakt: zo was mijn geschiedenis met u. Bedenkt u hierbij dat mijn leeftijd, en mijn vertrouwen niet voor gek door te gaan, u er op een vanzelfsprekende wijze van moeten vrijwaren belachelijk gemaakt te worden. Alles is gezegd over dit onderwerp, en omdat niemand ons hoort, wil ik op mijn gemak zijn, en u zeggen dat niemand liefdevoller van een ander kan houden dan ik van u, dat ik geloof dat je vroeg of laat beloond wordt naar gelang van je verdiensten, en omdat ik meen dat ik een liefhebbend en oprecht hart heb, pluk ik daarvan de vruchten aan het eind van mijn leven. Ik wil me niet zo laten gaan dat ik u alles zeg wat ik denk. Ondanks de blijdschap die u mij geeft, gaat dit geluk vergezeld van verdriet, want het kan niet anders of uw afwezigheid zal heel lang duren. Ik wil dus vermijden dat deze brief een klaagzang wordt: ik vraag u alleen woord te houden, mij met het grootst mogelijke vertrouwen te schrijven, en ervan overtuigd te zijn dat ik meer van u ben dan van mijzelf. Ik zal u op de hoogte houden van alles wat mij aangaat, en ik zal met u praten alsof wij bij het haardvuur naast elkaar zitten.
            Eergisteren heb ik uw brief aan Jean-Jeacques[3] laten lezen aan de oom en het nichtje. Die is perfect, dankzij drie of vier woorden die we erin hebben veranderd. De oom heeft mij tien tot twaalf regels gestuurd waarvan hij dacht dat ze eraan toegevoegd konden worden, en ik vind dat die hem zouden bederven: ik weet zeker dat u er ook zo over zult denken. Ik stuur u het toch maar, misschien heeft u er iets aan bij andere gelegenheden,
            Mijn verontschuldigingen dat ik niet naar Monmorency[4] kon komen zijn zeer goed ontvangen, misschien dat ik maandag ga. Mijn verkoudheid heeft geen vervolg gehad, het was alleen maar een smelten van lichaamssappen. Ik heb gisteren bij de Président gesoupeerd met Madame de Mirepoix[5], Monsieur en Madame de Caraman[6], uw grote vriendin Madame de Valentinois[7] en Monsieur Schuwalof.[8] Uw naam is niet genoemd. Vanavond soupeer ik bij Madame Dupin[9] met Madame Forcalquier[10] en morgen zal ik niet met u souperen.[11] Ik heb in mijn postboekje gekeken en gezien dat het goed mogelijk is dat u zondag vroeg in Londen aankomt[12]: wat ik in datzelfde boekje heb gezien, is dat de post van Parijs naar Calais alleen op zondag weggaat, maar dat de post uit Calais voor Parijs op dinsdag en zaterdag aankomt.
            Ik vraag u niet mij vaak te schrijven. Augustinus zegt: ‘Heb lief, en doe wat je graag doet[13]. Dat is beslist het beste wat hij heeft gezegd.
            Ik heb de hele nacht niet geslapen, en ik heb de eerste vier regels van deze brief met een schrijfapparaatje geschreven dat ik u, geloof ik, niet heb laten zien: ik kan er soms gebruik van maken, als u niet vindt dat het handschrift is uitgeveegd.
            Ik heb gisteren Vernage[14] gezien, die vanuit Versailles kwam en daar pas maandag naar terug zal gaan. Met de koningin[15] gaat het beter, en die verbetering zet elke dag een beetje door. Ze spuugt minder, ze heeft weinig koorts, maar die twee ongelukkige verschijnselen moeten zijn opgehouden voordat we zonder vrees zijn. Momenteel zijn we vol goede moed: als de rillingen terugkomen is alles verloren, die zouden wijzen op een nieuwe ettervorming.
            Gisteravond kreeg ik een brief van Monsieur de Beauvau.[16] Hij drukt zich vriendschappelijk uit, maakt mij verwijten omdat ik hem niet schrijf en nodigt mij uit met hem te gaan souperen. Ik kan er wel volgende week zondag naar toe gaan of anders over twee weken, maar dat zal dan niet met u zijn. Waarom ben ik geen Engelse? Ik kan niet zeggen: waarom bent u geen Fransman? Ik zou echt niet willen dat u daarvan het karakter had.
            Denkt u eraan dat u mijn voogd bent, mijn leraar. Laat mijn opvoeding niet varen, ik zal altijd heel gedwee zijn. Maar vergeet u vooral niet mij alles te vermelden wat ik moet doen en zeggen om ertoe bij te dragen dat uw terugkeer mogelijk wordt en versneld plaatsvindt.
            Stuurt u mij bericht wanneer u Monsieur Craufurd[17] heeft gezien. Ik onderwerp al mijn oordelen aan die van u, maar ik moet me al heel sterk vergissen als u niet allebei dol op elkaar zult zijn.
            Ik kom weer terug op uw brief aan Jean-Jacques. Die is heel erg goed en treft de best voorstelbare toon. Ik wed dat ik nu uw stijl zou herkennen zonder me erin te vergissen. Ik zou het wel aardig vinden als er een oorlogje ontstond tussen u en Jean-Jacques, u kunt er wel zeker van zijn dat u de lachers op uw hand zou krijgen en alle mensen met goede smaak die van vernuftigheid houden. Wat doet en wat zegt de Boer van de Donau[18]? Zien we hem binnenkort weer? Hoe gaat het met Monsieur Conway[19]?
            Adieu Monsieur, vergeet u niet mij over uw gezondheid te vertellen. Ik zal mijn brieven nummeren, nummert u ook de uwe, dat is de manier om te weten of er geen zijn weggeraakt.
            Ik dacht dat Wiart[20] deze brief begonnen was na wat ik had geschreven; dat had hij niet gekund, naar zijn eigen zeggen. Zo stuur ik ze u dus apart.


[1] Charles-Jean-François Hénault (1685-1770), Président de la première chambe des enquêtes , reden waarom hij steeds ‘le Président’ wordt genoemd. Auteur van Le Nouvel Abrégé chronologique de l’histoire de France. HW had hem al vaak ontmoet in Parijs, beschrijft hem als ‘heel oud, doof en bijna weg’.
[2] Élisabeth-Pauline-Gabrielle Colbert, (+1786), in 1736 getrouwd met François-Pierre-Charles Bouchard d’Esparbez de Lussan, Marquis de Jonzac, zoon van de zuster van Hénault. Op deze manier is zij het aangetrouwde nichtje van Hénault, bij wie zij woont. HW had haar vaak ontmoet in Parijs.
[3] HW aan Rousseau  uit naam van Émile. Op het manuscript schreef HW: ‘Deze brief werd opgeheven omdat de auteur de strijd niet verder wilde doorvoeren’.
[4] Bij la Maréchale de Luxembourg.
[5] Anne-Marguerite-Gabrielle de Beauvau-Craon, (1707-1791) In 1739 voor de tweede keer getrouwd, met Pierre-Louis de Lévis de Lomagne, (+ 1757), Duc de Mirepoix, Maréchal de France. HW kende haar ouders in Florence en had haar ontmoet toen haar tweede echtgenoot ambassadeur in Engeland was. Hij had de kennismaking voortgezet tijdens zijn recente verblijf in Parijs.
[6] Victor-Maurice de Riquet (1727-1807), Comte de Caraman, in 1750 getrouwd met Marie-Anne-Gabrielle-Josèphe-Françoise-Xavière d’Alsace-Hénin-Liétard, (1728-1810). Madame de Mirepoix was haar tante. De Caramans en hun acht kinderen leidden een gelukkig gezinsleven in Roissy, vlak bij Parijs.
[7] Marie-Christine-Chrétienne de Rouvroy de Saint-Simon (1728-1774), getrouwd 1749 met Charles-Maurice Goyon de Matignon de Grimaldi, Comte de Valentinois. Madame de Valentinois had een hekel aan Engelsen.
[8] Ivan Ivanovitch  Schuwalof, (1727-1797)
[9] Louise-Marie-Madeleine Fontaine (1707-1799), getrouwd (1724) met Claude Dupin. Van de in deze brief genoemde dames is zij de enige die HW niet noemt in zijn Parijse dagboek.
[10] Marie-Françoise-Renée de Carbonnel de Canisy (1725-ca 1796), een tweede huwelijk ( 1742) met Louis Bufile de Brancas, Comte de Forcalquier (+1753)
[11] In deze periode hield Madame du Deffand elke zondagavond een souper bij haar thuis, waaraan HW tijdens zijn verblijf in Parijs altijd deelnam.
[12] HW bereikte Londen pas op dinsdag 22 april, 16.30 uur.
[13]Dilige et quod vis fac, Augustinus, In epistolam Joannis ad Parthos, Cap 4.
[14] De dokter van de koningin.
[15]Marie-Catherine-Sophie-Félicité Leszcinska (1703-1768), in 1725 getrouwd met Louis XV.Via haar ontving Madame du Deffand een toelage van 6000 pond per jaar, als erkentenis voor de diensten die haar tante Madame de Luynes de koningin bewezen had. Toen de tante stierf in 1763 begon de toelage. Aangezien het niet zeker was of die gecontinueerd zou worden na de dood van de koningin, was de angst van Madame du Deffand over de gezondheid van de koningin extra schrijnend.
[16] Charles-Juste de Beauvau-Craon (1729-1793), Prince de Beauvau, zoon van de Princesse de Craon die HW in Florence had gekend. In haar testament stond D hem toe haar manuscripten te copiëren voordat hij die naar HW verstuurde, wat hij zo grondig deed dat dat hij de vriendschap met Walpole verspeelde, volgens W.S. Lewis die de brieven in 1939 uitgaf met veel bruikbare noten, maar die van deze gebeurtenis verder geen uitleg geeft.
[17] John Craufurd of Drumsoy and Auchinames, in Schotland. Hij was in Parijs geweest tijdens het recente bezoek van Walpole en teruggekeerd naar Engeland op 27 januari 1766. Walole leest hem in een brief op dezelfde manier de les over hun vriendschap als hij dat doet met du Deffand.
[18] David Hume 1711-1776), waarschijnlijk zo genoemd naar een  fabel van Jean de la Fontaine (le paysan du Danube), over een man die eruit ziet als een ongelikte beer, maar een slim redenaar blijkt. Hume was secretaris geweest van de Engelse ambassade en erg populair bij de Parijse society. Sinds het door HW verspreide gerucht dat Rousseau zich in Engeland had misdragen tegenover Hume, die hem juist bijstond, werd Hume er bij du Deffand geliefder en Rousseau geminachter op.
[19] Henry Seymour Conway (1719-1795), staatssecretaris, neef en voormalig vriend van Walpole. Volgens Bernadetta Craveri was de teleurstelling in deze vriendschap de reden dat Walpole even weg wilde uit zijn Londense leven.
[20] Jean-François Wiart, kamerdienaar en secretaris van du Deffand. Hij las alle binnenkomende brieven voor  en schreef al haar brieven op. Hij is dus de zwijgende getuige van alles wat wij hier bespreken!


Geen opmerkingen:

Een reactie posten